Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vul·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitvullen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitvullen
vulde uit
uitgevuld
zwak -d volledig
  1. vol maken
    • „De apotheek moet Avastin uitvullen in spuiten. Wat deze daarvoor rekent, kan verschillen. De prijs zal veelal zo rond de 80 euro liggen.” [2] 
  2. (typografie) met spaties zorgen dat een drukwerk rechts uitgelijnd is
    • uitvullen: Druktechnische term voor het door middel van spaties vol maken van een regel zetsel in de zethaak. Wanneer dat aan het eind van een regel gebeurt - zoals soms te constateren valt in de beginperiode van de drukkunst - betekent dat in druk ongelijke regels. Om typografische en taalkundige eenheden niet met elkaar in botsing te brengen, zal de zetter nu eens woorden moeten afbreken of anders moeten spellen (een vrijheid die de zetter in de periode van de handpers vaak had), dan weer meer of minder spatie tussen de woorden moeten aanbrengen (uitdrijven, respectievelijk inwinnen). [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Anca Boon 24-01-2012 Ooginjecties voor behoud zicht bij netvliesdegeneratie
  3. Reformatorisch Dagblad (2002)–G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse, G.J. Vis Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be