uitschijnen
- Geluid: uitschijnen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈœytsxɛinə(n) / (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
uitschijning | uitschijnend |
uitschijnsel | uitschijnelijk |
uitgeschijn |
- uit·schij·nen
- van Middelnederlands uteschinen, op te vatten als samenstelling van uit bw en schijnen ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitschijnen |
scheen uit |
uitgeschenen |
klasse 1 | volledig |
uitschijnen
- onovergankelijk (figuurlijk) meer zichtbaar worden
- De Westerse democratieën dachten dat de tijd in hun voordeel zou werken. Naar buiten toe lieten zij uitschijnen dat er nu voor lange tijd vrede zou heersen. [2]
- onovergankelijk licht afgeven, uitstralen
- Harry gaat voorop met een lamp. Hij laat het licht zo ver mogelijk voor zich uitschijnen. [3]
- onovergankelijk het licht afgeven voltooid hebben, niet langer stralen
- 't Laatste licht is uitgeschenen,
Eer dit echte paar zich scheidt. [4]
- 't Laatste licht is uitgeschenen,
- Het woord uitschijnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitschijnen" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Vos, L. & F. DecatBelgië in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10: Mei 1940, van Albertkanaal tot Leie. (1990) DNB/Uitgeverij Peckmans, Kapellen; p. 18; geraadpleegd 2018-06-11
- ↑ "Het zwarte goud." afl. 19 in: Trouw jrg. 24 nr. 6092 (16 maart 1965); p. 4 kol. 3; geraadpleegd 2018-06-11
- ↑ Verzameling van gezelschaps-liederen. (1839) J. Zender, Dordrecht ; p. 10; geraadpleegd 2018-06-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be