uitlaten
- uit·la·ten
- samenstelling van uit bw en laten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitlaten |
liet uit |
uitgelaten |
klasse 7 | volledig |
uitlaten
- overgankelijk iemand ~: iemand het huis uit begeleiden
- Laat jij de gasten even uit?
- overgankelijk iets ~: een huisdier -meest een hond- naar buiten laten
- De hond wordt altijd 's avonds nog even uitgelaten.
- ▸ Maar er zijn ook veel verleidingen en risico’s op de werkvloer te vinden of als je de hond uitlaat.[1]
- wederkerend zich ~ over: een uitspraak ergens over doen
- De bewindsman liet zich hier niet over uit.
de uitlaten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord uitlaat
- Het woord uitlaten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitlaten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be