• uit·huis·plaat·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord uithuisplaatsing uithuisplaatsingen
verkleinwoord

de uithuisplaatsingv

  1. (juridisch) een kind naar een andere leefomgeving verplaatsen omdat de ouders het kind niet goed verzorgen
     Ìk maak me zorgen om een van mijn klantjes. Zijn moeder is weer aan de drank. Ik vrees een uithuisplaatsing.'Ze wrijft over haar wangen.[2]
     Sharon zegt dat zij niet wist dat deze uithuisplaatsing in het vrijwillige kader viel. "Het voelde alsof het moest en niet als een vrijwillig besluit. Ook stonden twee politieagenten klaar om in te grijpen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron
    Lune van der Meulen
    “Ouders zien vrijwillige uithuisplaatsing kind soms onterecht als plicht” (ZA 18 SEPTEMBER 2021), NOS