• uit·hui·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uithuilen
huilde uit
uitgehuild
zwak -d volledig

uithuilen [1]

  1. zolang huilen dat het ergste verdriet over is
    • De geduldige moeder liet het kind uithuilen. 
  • Uithuilen en opnieuw beginnen
Opnieuw met iets beginnen, nadat een eerdere poging is mislukt en men zijn frustratie daarover voldoende geuit heeft
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]