Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·gaans·le·ven
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitgaansleven
verkleinwoord uitgaansleventje uitgaansleventjes

Zelfstandig naamwoord

het uitgaansleveno

  1. (maatschappij) alles wat te maken heeft met het vermaak buiten de eigen woning
     Hij logeert nu al een maand bij mij, en dit is de eerste keer dat ik hem in het uitgaansleven zie.[1]
     Studenten vinden de stad aan de IJssel steeds minder aantrekkelijk. Na de kunstacademie verdween ook de laatste hogeschool uit Kampen "Studenten van de TU komen nu alleen elkaar tegen in het uitgaansleven", zei bestuurslid Pim Boven in mei 2020 bij RTV Oost.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2.   Weblink bron “Theologische Universiteit kiest voor het rijke studentenleven in Utrecht” (ZA 27 NOVEMBER 2021), NOS