• uit·gaand
vervoeging van: uitgaan
verbogen vorm: uitgaande

uitgaand

  1. onvoltooid deelwoord van uitgaan
  2. attributief gebruikt
    • Via het magazijn binnenkomend en uitgaand materiaal wordt systematisch bijgehouden. 
  3. bijwoordelijk gebruikt
    • Ervan uitgaande dat het weer goed blijft, zal de lancering doorgaan. 
    • Uitgaand van dat aantal gasten, hebben we meer drank nodig. 
  • [3] uitgaande <naam van een maand>
    aan het einde van die maand
• Ze gaan uitgaande mei trouwen. 
stellend
onverbogen uitgaand
verbogen uitgaande

uitgaand

  1. deelnemend aan vermaak buitenhuis
    • De gemeente gaat overlast die uitgaande jeugd veroorzaken aanpakken. 
  2. een bepaalde omgeving verlatend
    • De uitgaande post was dagenlang op de postkamer blijven liggen. 
  • [1] uitgaande vrouw
    escort
  • [2] uitgaand aspect
    (astrologie) situatie waarin de hoek tussen een snelle planeet en een tragere groter wordt
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]