uiteter
- uit·eter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uiteter | uiteters |
verkleinwoord | uitetertje | uitetertjes |
de uiteter m
- iemand de geregeld in een restaurant of andere eetgelegenheid eet
- lui persoon die op kosten van anderen leeft
- [2] uitvreter
- Het woord 'uiteter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uiteter" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be