uiachtig
- ui·ach·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uiachtig | uiachtiger | uiachtigst |
verbogen | uiachtige | uiachtigere | uiachtigste |
partitief | uiachtigs | uiachtigers | - |
uiachtig [1]
- lijkend op ui; met dezelfde smaak als ui
- Riekt naar karnemelk die te lang in de zon heeft gestaan. Slaat ook qua smaak de plank mis; zuur, uiachtig en zelfs zwavelig. Wederom ei als rubber. [2]
- Het woord 'uiachtig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uiachtig" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Matthijs Meeuwsen > 20-04-19, Eieren spelen vaak tweede viool in hun eigen salade
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be