• ui·ach·tig
  • afleiding van ui met het achtervoegsel -achtig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uiachtig uiachtiger uiachtigst
verbogen uiachtige uiachtigere uiachtigste
partitief uiachtigs uiachtigers -

uiachtig [1]

  1. lijkend op ui; met dezelfde smaak als ui
    • Riekt naar karnemelk die te lang in de zon heeft gestaan. Slaat ook qua smaak de plank mis; zuur, uiachtig en zelfs zwavelig. Wederom ei als rubber. [2] 
79 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]