• twee·wie·lig
  • Samenstellende afleiding van twee en wiel met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen tweewielig
verbogen tweewielige
partitief tweewieligs

tweewielig

  1. uitgerust met twee wielen
    • Deze weg is alleen toegankelijk voor tweewielige voertuigen, zoals motorfietsen en voor ruiters te paard.