• twee·voe·tig
stellend
onverbogen tweevoetig
verbogen tweevoetige
partitief tweevoetigs

tweevoetig

  1. lopend op twee voeten
    • De mens is een tweevoetig wezen, vogels zijn tweepotig. 
  2. van een voetballer dat hij zowel zijn linker- als zijn rechtervoet kan gebruiken om te schieten