Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·hoek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweehoek tweehoeken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tweehoekm

  1. (meetkunde) theoretische figuur met twee hoeken
     Er is wel een driehoek en een vierhoek maar geen tweehoek.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Driekoningen” (7 januari 1994) op nrc.nl