Nederlands

 
turnles op een HBS
Uitspraak
Woordafbreking
  • turn·les
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord turnles turnlessen
verkleinwoord turnlesje turnlesjes

Zelfstandig naamwoord

de turnlesv / m

  1. (sport) (onderwijs) een les in turnen
    • Een aantal scholieren van BIMSEM, een middelbare school in het Belgische Mechelen, willen geen les meer krijgen van hun turnleraar. Die had tijdens een turnles een klasgenote op haar achterwerk ’een klets’ gegeven.[2] 
    • Simone van der Vlugt - Morgen ben ik weer thuisWanneer de elfjarige Britt na haar turnles niet meer thuiskomt, wordt al snel duidelijk dat dit geen gewone vermissing is.[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen