• tucht·rech·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord tuchtrechter tuchtrechters
verkleinwoord

de tuchtrechterm

  1. (juridisch) een rechter die uitspraken doet in zaken waarbij iemand zijn beroep niet goed zou hebben uitgevoerd
    • Vanwege de zorg voor kinderen die aan de verpleegkundige is toevertrouwd daagde de inspectie de kinderverpleegkundige eind vorig jaar voor de tuchtrechter. Omdat de man weer op zoek is naar een baan bepaalde het tuchtcollege dat hij de bevoegdheid om met kinderen te werken onmiddellijk verliest.[1] 
    • De vier betrokken advocaten van het kantoor kregen ieder van de tuchtrechter een berisping, onder meer wegens het maken van een verboden prijsafspraak.[2] 
    • Volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft FC Twente door middel van boekhoudkundige trucs geschoven met miljoenen in de jaarrekeningen. Ze wil dat de tuchtrechter een maatregel oplegt aan de accountant die destijds de jaarrekeningen goedkeurde.[3] 
  1. de Telegraaf 19 jan. 2018
  2. de Telegraaf 08 jan. 2018
  3. de Telegraaf 20 okt. 2017