• tucht
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘discipline’ voor het eerst aangetroffen in 1558 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord tucht -
verkleinwoord - -

de tuchtv / m

  1. discipline
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]