• trouw·dicht
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwdicht trouwdichten
verkleinwoord trouwdichtje trouwdichtjes

het trouwdichto

  1. (dichtkunst) gedicht vervaardigd ter gelegenheid van een bruiloft
    • Voorbeeld van een trouwgedicht: Twee mensen zie ik zitten / Die zijn zo blij als ik / Zij opgesierd met gitten / Hij met een mooie sik[2]