tronen
- tro·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tronen |
troonde |
getroond |
zwak -d | volledig |
- (schertsend) onovergankelijk breeduit zitten als op een troon
- overgankelijk door vleierij iemand tot iets aanzetten
de tronen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord troon
- Het woord tronen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tronen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tronen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tronen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ tronen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be