Gdansk Las Sulminski 4.jpg

Trjábolir
Boomstammen


Naar frequentie zeldzaam
m-sterk enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trjábolur     trjábolurinn     trjábolir     trjábolirnir  
genitief   trjábols     trjábolsins     trjábola     trjábolanna  
datief   trjábol     trjábolnum     trjábolum     trjábolunum  
accusatief   trjábol     trjábolinn     trjáboli     trjábolina  

trjábolur, m

  1. (bosbouw), (plantkunde) boomstam
    «Á næsta augnabliki heyrði ég brak og bresti, þegar trjábolur splundraðist, af eldingu.»
    Het volgende moment hoorde ik een barsten en breken toen een boomstam door bliksem werd getroffen.

trjábolur

  1. datief onbepaald mannelijk enkelvoud van trjábolur

trjábolur

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van trjábolur