• tril·lend
vervoeging van: trillen
verbogen vorm: trillende

trillend

  1. onvoltooid deelwoord van trillen
stellend
onverbogen trillend
verbogen trillende
partitief trillends

trillend

  1. snel ritmisch heen en weer bewegend door fysieke trillingen
    • - Het trillende horloge van Nijhuis maakte duidelijk dat we niet altijd kunnen vertrouwen op het blote oog. Pas als tot drie keer toe het woord ‘goal’ op het schermpje is verschenen, weten we echt zeker dat er is gescoord. [1] 
  2. snel ritmisch heen en weer bewegend door angst
    • - Voorafgaand aan de reis werd ik met de dag nerveuzer. Mijn moeder, die al jaren fotografeert en zulke scherpe ogen heeft dat erbij vergeleken een telescoop bijziend is, gaf me allerlei kijktips, maar al met al hield ik mijn veel te geavanceerde, veel te dure nieuwe camera vooral trillend in mijn handen. Gelukkig gingen er verschillende fotografen op de reis mee. Top, dacht ik, even de kunst afkijken. Alles wat zij doen, doe ik. En daardoor ben ik in één week tijd twee kilo kwijtgeraakt. [2] 


  1. NRC Wilfried de Jong 26 februari 2017
  2. NRC Ellen Deckwitz 28 maart 2017