triceps
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tri·ceps
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘driehoofdige spier’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
- afgeleid van het Latijnse caput (hoofd) met het voorvoegsel tri- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triceps | tricepsen |
verkleinwoord | tricepsje | tricepsjes |
Zelfstandig naamwoord
de triceps m
- (anatomie) de grote driehoofdige spier aan de achterzijde van de bovenarm
- Deze oefening is goed voor je triceps.
Synoniemen
Vertalingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord triceps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.