treures
- treur·es
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | treures | treuressen |
verkleinwoord |
de treures m
- (plantkunde) Fraxinus excelsior (Pendula): es met hangende takken en bladeren
- ▸ Vaak zocht hij zijn heil bij een treur-es op een begraafplaats in Benschop. Vanuit die boom overzag hij de weilanden, de boomgaarden en de grienden en zag hij hoe de boeren en hun knechten het zware werk op het land verrichtten.[2]
- Het woord 'treures' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treures" herkend door:
13 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Ineke de Jong-den Hartog“Boer boven boer in de Lopikerwaard” (10-05-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be