treures
  • treur·es
enkelvoud meervoud
naamwoord treures treuressen
verkleinwoord

de treuresm

  1. (plantkunde) Fraxinus excelsior   (Pendula): es met hangende takken en bladeren
     Vaak zocht hij zijn heil bij een treur-es op een begraafplaats in Benschop. Vanuit die boom overzag hij de weilanden, de boomgaarden en de grienden en zag hij hoe de boeren en hun knechten het zware werk op het land verrichtten.[2]
13 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ineke de Jong-den Hartog
    “Boer boven boer in de Lopikerwaard” (10-05-2010), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be