• trek·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord trektijd trektijden
verkleinwoord

de trektijdm [1]

  1. (biologie) de periode van het jaar dat vogels en andere dieren zich verplaatsen van de ene naar de andere deel van de aarde
     Onderzoekers hebben een aantal grutto-eieren met de broedmachine uitgebroed en de kuikens daarna met de hand grootgebracht. De helft van de grutto's is vervolgens vlak voor de trektijd naar Polen gebracht. De andere helft bleef in Friesland. De vogels kregen kleine zendertjes op hun rug voordat ze werden losgelaten.[2]
     De visarend wordt in de trektijd steeds vaker in Twente en de Achterhoek gezien. De piek ligt in het voorjaar en april en in het najaar vliegen waarschijnlijk vele tientallen visarenden over de regio. Af en toe blijven vogels hangen, vooral rond de grotere plassen in de regio, om de honger te stillen met vis. De visarend neemt in Europa minder snel in aantal toe dan de grotere zeearend, maar de aantallen visarenden stijgen onmiskenbaar. Volgens onderzoekers moet dit worden toegeschreven aan een betere Europese bescherming en een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater in heel Europa.[3]
  2. tijd die men nodig heeft om een aftreksel te maken van een vaste stof die men in een vloeistof gedoopt houdt; de tijd die men nodig heeft voor het trekken van thee


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Grutto krijgt trektocht niet aangeboren maar aangeleerd” (Dinsdag 30 mei 2023, 15:54), NOS
  3.   Weblink bron “Visarend trekt veel bekijks bij Retentieplas Woolde in Hengelo” (17-09-2014), Tubantia