treil
- treil
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | treil | treilen |
verkleinwoord | treiltje | treiltjes |
de treil m
- met zeil en treil
met alles wat er bijhoort
vervoeging van |
---|
treilen |
treil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treilen
- Ik treil.
- gebiedende wijs van treilen
- Treil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treilen
- Treil je?
- Het woord treil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treil" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ treil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be