• trac·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het voorttrekken’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • van het Franse 'traction' en daarvoor van het Latijnse 'trahere' (trekken).
enkelvoud meervoud
naamwoord tractie tracties
verkleinwoord - -

de tractiev

  1. het trekken, voorttrekken, aandrijving
  2. (spoorwegen) wat tot de locomotiefdienst behoort
84 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]