[1] trachea
  • tra·che·aal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tracheaal trachealer tracheaalst
verbogen tracheale trachealere tracheaalste
partitief tracheaals trachealers -

tracheaal [1]

  1. betrekking hebbend op de luchtpijp, de trachea
  2. betrekking hebbend op de tracheeën van insecten
53 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]