• tor·sen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met moeite dragen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]

torsen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
torsen
torste
getorst
zwak -t volledig
  1. iets wat zwaar is met moeite tillen of dragen
    • Italiaanse banken torsen 360 miljard euro aan slechte leningen met zich mee en kampen met lage winsten als gevolg van de lage rentestanden. Bij de wereldwijde beursdalingen vrijdag als gevolg van het brexitbesluit kregen Italiaanse banken de grootste klappen met verliezen van meer dan 20 procent. [3] 
    • Douwe Bob groeit zo op twee verschillende planeten op. Moeder Ellen biedt hem structuur, een dagelijkse gezonde maaltijd en een tafel met bordspelletjes. Simon vindt dat het leven zelf de beste leerschool is en neemt hem vanaf jonge leeftijd mee naar het café. De kleine Douwe moet hem vaak mee naar huis torsen als de drank de visie van Simon heeft vertroebeld. Met hem snuift Douwe ook zijn eerste lijntje cocaïne. [4] 
    • Gezondheidswetenschapper en looptrainer Maaike de Vries (46) wil dat we ons vet inzetten als brandstof in plaats van het mee te torsen als ballast. Haar zoektocht leverde een boek op vol praktische tips voor een andere leefstijl. [5] 
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]