• top·rij·der
enkelvoud meervoud
naamwoord toprijder toprijders
verkleinwoord

de toprijderm

  1. (sport) sporter die heel snel kan rijden in een raceauto of op een motorfiets
     Wie grijpt de overwinning nu deze twee toprijders er niet bij zijn?[2]
     Op de baan was Herlings de meester met overwinningen in de eerste en tweede manche. "Supertevreden. Wat kun je anders zeggen? Twee keer gedomineerd tegen toprijders uit het WK. Mooi om dit mee te maken", zei Herlings.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De sport van zondag bij de NOS” (23-06-2019), NOS
  3.   Weblink bron “Herlings heer en meester tussen festivalbezoekers” (16-07-2017), NOS