Nederlands

 
toortslicht
Uitspraak
Woordafbreking
  • toorts·licht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toortslicht toortslichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het toortslichto [1]

  1. het licht van een brandende toorts of fakkel
     Niniane gebaarde; een bediende, die een enkele toorts droeg, stak zijn hand uit naar een andere, en het licht ging snel van hand tot hand totdat de gehele kust werd verlicht door het toortslicht.[2]
     Toen de avond viel, werd het toernooi nog voortgezet bij toortslicht, en na de avonddis kwamen dans, toneel en allerhande vermakelijkheden aan de beurt, wat tot middernacht duurde.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Marion Eleanor Zimmer Bradley
    Nevelen van Avalon”   (1982), De Boekerij  , ISBN 9022529649
  3. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999