toiletspiegel
  • toi·let·spie·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord toiletspiegel toiletspiegels
verkleinwoord toiletspiegeltje toiletspiegeltjes

de toiletspiegelm [1]

  1. spiegel die men gebruikt bij het opmaken van het gezicht en in orde maken van het kapsel
     Maar dat gevoel zou misschien veranderen als ik me onder de gasten bewoog, zoals dat ook bij de ontvangsten op Farringdon Manor nogal eens het geval geweest was: iemands uiterlijk scheen een grote verandering te ondergaan tussen de toiletspiegel en de ogen van de andere gasten.[2]
  2. een spiegel in een toiletruimte
     Je ziet dat je baas constant naar je rechterschouder kijkt. Als je later in de toiletspiegel kijkt, zie je dat er ontbijtresten van je kind nog op je schouder plakken. Die vast zijn blijven hangen toen je kleine je een knuffel gaf toen je hem bij de oppas achterliet.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  3.   Weblink bron “'O ja, ik ben een werkende moeder'” (04 jan. 2016in Nieuws), De Telegraaf