toiletruimte
  • toi·let·ruim·te
enkelvoud meervoud
naamwoord toiletruimte toiletruimten
toiletruimtes
verkleinwoord

de toiletruimtev

  1. deel van een gebouw waar de toilet(ten) zijn
     Tegen die tijd vulde het maandverband de toiletruimte helemaal op, drukte het meisje bijna te pletter tegen de spiegel, en puilde naar buiten, de conducteur terug duwend.[1]
     De pasgeboren baby, een meisje, lag in een afvalbak in een toiletruimte en leefde nog. De vondst trok veel aandacht, omdat alle vrouwelijke passagiers van een vlucht uit Sydney zich moesten uitkleden voor een inwendig onderzoek door vrouwelijk medisch personeel. De politie hoopte zo te achterhalen wie de moeder van de baby was.[2]
  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Qatar weet wie ouders zijn van op luchthaven achtergelaten baby” (23-11-2020), NOS