titulatuur
- Geluid: titulatuur (hulp, bestand)
- IPA: /tityla'tyr/
- ti·tu·la·tuur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | titulatuur | titulaturen |
verkleinwoord |
- de titels van een persoon
- De militaire junta greep de macht, waarna de jonge officieren van Mengistu hun rivalen binnen de legertop uit de weg ruimden en, onder wisselende titulatuur, zouden regeren tot 1991.[4]
- het geheel van alle titels
- Bijna wilde ik u aanspreken als ‘kameraad’. Ik ben namelijk socialist. Maar we moeten willen aannemen dat die titulatuur een beetje in onbruik is geraakt. De tijdgeest laat dergelijke gebruiken niet meer toe, zeggen mensen mij. En al vind ik dat jammer, misschien hebben ze wel gelijk.[5]
- De VSNU is bereid om haar verzet te staken tegen het opheffen van de verschillen in titulatuur tussen universiteiten en hogescholen. „Als een hogeschool zich duidelijk profileert met onderzoek, dan mogen ze dezelfde diploma’s uitreiken als een universiteit. Voor hogescholen met een meer beroepsgericht profiel geldt dat dus niet.”[6]
2. het geheel van titels
- Het woord titulatuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "titulatuur" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "titulatuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ titulatuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant Jeroen van Raalte 30 oktober 2017
- ↑ de Standaard 9 JUNI 2017
- ↑ NRC Bart Funnekotter 14 april 2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be