tirar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tiro | tirava | tirat |
1e vervoeging | volledig |
tirar
- [2] disparar
- ti·rar
tirar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tirar |
tiraba |
tirado |
volledig |
- onovergankelijk schieten op
- trekken aan
- trekken
- trekken op, lijken op
- overgankelijk gooien, werpen, vergooien, weggooien, smijten
- aantrekken, lokken