• tim·mer·mans·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord timmermanswerk
verkleinwoord

het timmermanswerko [1]

  1. het werk dat een timmerman doet
     Hoe gaat het trouwens met Gottfrids timmermanswerk aan de dienstwoningen?[2]
     In zijn eerste huwelijk kreeg hij twee kinderen. H. emigreerde naar Nederland omdat hij hier meer kans op timmermanswerk had. Hij kreeg in Wierden een nieuwe relatie met een vrouw met twee zeer jonge kinderen, die ineens weg was. Zij is nooit meer gevonden. Na verloop van tijd kreeg H. de zorg over die kinderen. Zij zijn de enigen die nu nog in zijn leven tellen. H. zegt dat hij zo snel mogelijk weg wil van de camping. Hij zit sinds 5 juni in de gevangenis.[3]
  2. dat wat een timmerman heeft gemaakt


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Weblink bron
    Roel Lutkenhaus
    “Getreiterde Duitser slaat van zich af” (10-09-2010), Tubantia