tijdbom
- tijd·bom
- samenstelling van tijd en bom [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijdbom | tijdbommen |
verkleinwoord |
- bom die door een tijdmechanisme op een bepaalde tijd ontploft
- Gelukkig kon de tijdbom nog net op tijd onschadelijk gemaakt worden.
- (figuurlijk)iets dat op een later tijdstip iets vervelends veroorzaakt
- De klimaatverandering is een tikkende tijdbom.
- Het woord tijdbom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijdbom" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be