Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tie·re·lie·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

tierelieren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tierelieren
tierelierde
getierelierd
zwak -d volledig
  1. het vrolijk zingen zoals leeuweriken dat doen
    • De vogels van Holland zijn zo muzikaal
      Ze leren in hun prille jeugd al tierelieren
      De merel, de lijster en de nachtegaal
      Om zo de lent’ in Holland goed te kunnen vieren [3]
       
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen