• thuis·rij·der
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisrijder thuisrijders
verkleinwoord

de thuisrijderm

  1. (sport) wielrenner die vlak bij zijn woon- of geboorteplaats fietst
     De sprinters kwamen er vervolgens niet aan te pas. Daarvoor was de finale naar het amfitheater van Clunia te lastig. Aanvankelijk leek Alaphilippe de beste papieren te hebben, maar thuisrijder Barbero, die geboren is in Burgos, bleek de sterkste man van de dag.[1]
     Thuisrijder Jean-Pierre Drucker bleef in het bezit van de leiderstrui. De Luxemburger van BMC was woensdag de snelste in de proloog.[2]
  2. (sport) motorrijder of autocoureur die voor publiek uit eigen land rijdt
  1.   Weblink bron “Thuisrijder Barbero grijpt ritzege in Ronde van Burgos” (4 augustus 2017), NOS
  2.   Weblink bron “Greipel sprint naar ritzege in Luxemburg” (2 juni 2016), NOS