Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·ne·der·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisnederlaag thuisnederlagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de thuisnederlaagv / m

  1. (sport) verloren wedstrijd van de club die in het eigen stadion heeft gespeeld
     Willem II heeft tegen FC Utrecht met 1-1 gelijkgespeeld. Lang hing de eerste thuisnederlaag sinds 1 september voor de Tilburgers in de lucht, maar in extremis werd het alsnog gelijk.[1]
     Reactie PEC Zwolle-aanvoerder Bram van Polen na de 4-3 thuisnederlaag tegen Feyenoord.[2]
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Willem II in blessuretijd naast Utrecht; Van den Brom door het lint” (Zondag 16 februari 2020, 18:55), NOS
  2.   Weblink bron “Van Polen: 'Heb er nog vertrouwen in'” (Zondag 16 februari 2020, 19:04), NOS