• thuis·blij·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
thuisblijven
bleef thuis
thuisgebleven
klasse 1 volledig

thuisblijven

  1. ergatief de eigen woning niet verlaten
    • We zijn gewoon lekker een avondje thuisgebleven. 
     Zij voelde zich niet helemaal lekker, dus we hebben besloten dat het beter is dat iedereen thuisblijft.[1]
     Iedereen op Curaçao moet thuisblijven. De regering raadde de inwoners van het eiland aan om te hamsteren. De vervroegde avondklok heeft volgens de DMO-voorzitter niet tot grote ongeregeldheden geleid onder winkelend publiek.[2]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  2.   Weblink bron “Paniek op Curaçao door mogelijk eerdere aankomst tropische storm Bonnie” (29 juni 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be