thuisblijven
- Geluid: thuisblijven (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtœysblɛivə(n) / (3 lettergrepen)
- thuis·blij·ven
- samenstelling van thuis bw en blijven zn
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
thuisblijven |
bleef thuis |
thuisgebleven |
klasse 1 | volledig |
thuisblijven
- ergatief de eigen woning niet verlaten
- We zijn gewoon lekker een avondje thuisgebleven.
- ▸ Zij voelde zich niet helemaal lekker, dus we hebben besloten dat het beter is dat iedereen thuisblijft.[1]
- ▸ Iedereen op Curaçao moet thuisblijven. De regering raadde de inwoners van het eiland aan om te hamsteren. De vervroegde avondklok heeft volgens de DMO-voorzitter niet tot grote ongeregeldheden geleid onder winkelend publiek.[2]
1. de eigen woning niet verlaten
- Het woord thuisblijven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "thuisblijven" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron Charlotte Huisman“Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
- ↑ Weblink bron “Paniek op Curaçao door mogelijk eerdere aankomst tropische storm Bonnie” (29 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be