thermiek
- ther·miek
- In de betekenis van ‘opstijgende luchtstroom’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
- uit het Grieks [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thermiek | thermieken |
verkleinwoord |
- (meteorologie) opstijgende warme luchtbellen in de atmosfeer
- Hoog in de lucht laat een roofvogel zich drijven op de golven van de thermiek.[4]
- WK Zeilvliegen: "Het is hier, ondanks 30 graden, winter en dus zijn de dagen kort. Dat betekent dat de thermiek vroeg zwak wordt. Je moet dus snel schakelen en veel gokken. Het weer is de laatste dagen slechter geworden en dat maakt de wedstrijd zwaar. Maar de top blijft wel continue presenteren", vertelt hij vol bewondering.[5]
- Het woord thermiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "thermiek" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "thermiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ thermiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 9 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Rutger Borgerink 15-AUGUSTUS-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be