• ter·zij·de
enkelvoud meervoud
naamwoord terzijde terzijdes
terzijden
verkleinwoord terzijdetje terzijdetjes

het terzijdeo

  1. tekst die in een toneelstuk tot het publiek gericht wordt zonder dat de andere spelers dit zouden merken
  2. zijdelingse opmerking

terzijde

  1. terloops
    • De terzijde gemaakte opmerking moet je niet serieus nemen. 
  2. naar opzij
  3. aan de zijkant
     Terzijde verhief een heraut zijn stem tot het opperste bereik en schalde: `Uit het rijk van Dahaut drie hoogst nobele personagiën! Hun staat en stand zijnde: Hertog Lenard van Mech! Hertog Milliflor van Cadwy en Josselm! Markies Imphal van de Keltische Mark!' Koning Casmir trad naar voren.[2]
  4. iemand terzijde staan = iemand helpen
    • De huisarts stond zijn patiënten terzijde in moeilijke tijden. 
     Willem Post van Clingendael verwacht dat Obama een belangrijke rol als strateeg zal vervullen tijdens de campagne, en – indien Biden wordt gekozen – hij de nieuwe president met raad en daad terzijde zal staan.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Lyonesse: De tuin van Suldrin” (1984), Uitgeverij Meulenhoff  , ISBN 9029015152
  3.   Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be