• te·re

tere

  1. verbogen vorm van de stellende trap van teer
     Ze zat met haar gezicht naar de zon en voelde de warmte ervan, oranje en goud door de blinddoek en de tere huid van haar oogleden heen.[1]
vervoeging van
teren

tere

  1. aanvoegende wijs van teren
  1. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704