• ten·ge·len

tengelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tengelen
tengelde
getengeld
zwak -d volledig
  1. kleine balkjes aanbrengen tegen plafondbalken om het plafondriet te bevestigen
     Als je pech hebt zijn de rachels rot, maar zelfs de grootste idioot kan rachelen. En dan gewoon kops tengelen, gipsplaat schraag tegen je latteien nieten en even taps dichtkitten. Wat is er, huil je?'[2]
  2. klungelig spelen op een gitaar
     Mijn eigen dochter leerde op zesjarige leeftijd een goed deel van de nummers van The Beatles kennen door 'The Beatles: Rock Band' (2009) met me mee te tengelen op twee plastic gitaartjes die op de gameconsole waren aangesloten.[3]
  3. branden, prikken
58 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]


  1. tengelen op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Rachelen & tengelen” (9 juli 2005), de Volkskrant
  3.   Weblink bron
    RONALD MEEUS3 februari 2017
    “'Pianista': 'Guitar Hero' met klassieke muziek” (3 februari 2017), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be