tempelier
- tem·pe·lier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ridder van geestelijke orde’ voor het eerst aangetroffen in 1269 [1]
- afgeleid van tempel met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tempelier | tempelieren tempeliers |
verkleinwoord | - | - |
- (geschiedenis) ridder van een voormalige geestelijke orde, in 1118 te Jeruzalem gesticht door Hugo de Payens en opgeheven in 1312 die ten tijde van de kruistochten als klein onderdeel van de kruisvaarderslegers een Heilige Oorlog tegen de moslims voerde in het Heilige Land
- Drinken ( of zuipen) als een Tempelier
overmatig drinken
- Het woord tempelier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tempelier" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tempelier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tempelier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be