• te·le·foon·draad
enkelvoud meervoud
naamwoord telefoondraad telefoondraden
verkleinwoord telefoondraadje telefoondraadjes

de telefoondraadm [1]

  1. (telecommunicatie) draad die zorgt voor telefoonverbindingen over langere afstanden
     Totdat op een late avond in juli 1883 de wereld zijn knokkels knakte - die kleine holtes met ionen die zich in de lucht schuilhouden - en een bliksemschicht door de lucht schoot: er werd een telefoondraad geraakt, er ontstond een vonkenregen en enkele vonken kwamen in het kantoor onder Davids lab terecht.[2]
     'Het was voor de kabelwachters die om beurten op wacht gezet werden zeer verantwoordelijk werk. Als een telefoondraad toch beschadigd bleek te zijn dan kregen zowel de kabelwachters als de rest van de Enschedese bevolking te maken met gigantische represailles van de woedende Duitsers. De eerste Twentse razzia met voor velen een verschrikkelijke afloop was een direct gevolg van de sabotage van telefoonleidingen die plaatsvond op 13 september 1941.'[3]
  2. draad die een telefoontoestel met het telefoonnetwerk verbindt
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lulu Miller
    “Waarom vissen niet bestaan” (2023), Lebowski Publishers  , ISBN 9789048867325
  3.   Weblink bron “Kabelwachters in oorlogstijd” (13-01-2017), Tubantia