teldatum
- tel·da·tum
- samenstelling van tellen ww en datum zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teldatum | teldatums teldata |
verkleinwoord |
de teldatum m
- (onderwijs) datum waarop men bepaalt hoeveel leerlingen er op een school staan ingeschreven, zodat de overheid kan bepalen op hoeveel middelen een school recht heeft
- De ROC's mogen van de mbo- raad namelijk geen cursisten inschrijven. Die zouden, na de jaarlijkse teldatum van 1 oktober, dan namelijk in aanmerking komen voor een rijkstoelage. En dat wordt te duur. [1]
- Basisschool Het Galjoen krijgt twee leslokalen extra. Dat gebeurt op basis van de prognose van het aantal leerlingen. Volgens de cijfers van de teldatum op 1 oktober 2008 heeft de school recht op die extra lokalen. [2]
- De officiële teldatum is 1 oktober. En er staan 24 leerlingen méér ingeschreven dan vorig jaar. Het grootste deel van de stijging is toe te schrijven aan vier van de negen reguliere openbare scholen. Want vooral de Anninkschool, 't Schöppert, de Wilbertschool en de Vockerschool doen het goed. [3]
- Het woord teldatum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teldatum" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Tubantia 24-03-10 De oppas moet het weer leren
- ↑ Tubantia 27-07-09 Twee extra lokalen voor basisschool Het Galjoen
- ↑ Tubantia 02-10-09 Openbare scholen in de lift
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be