• tech·no·mu·ziek
enkelvoud meervoud
naamwoord technomuziek
verkleinwoord

de technomuziekv

  1. (muziek) een elektronische muziekstijl die het levenslicht zag in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, maar zich met name in de jaren 80 in ontwikkelde in onder andere Detroit en Frankfurt
     Club Trouw, waar hij zijn laatste nacht had doorgebracht, vormde die niet, met al z'n technomuziek, zijn laatste speelgoed? De consequentie van een hele reeks speeltjes? Er hoorde een fiets bij, om in hogere sferen op naar huis te rijden.[1]
     Pas na het spelen van beide volksliederen maakt de technomuziek op de achtergrond plaats voor de stem van de sportcommentator. Al gauw uiten bezoekers hun ongenoegen over de partijdige commentator, die elke keer in de wij-vorm spreekt als hij het over Duitsland heeft.[2]
  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Jolien Plante
    “WK kijken zonder "nationale shit"” (27-06-2014), NOS