Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • team·ver·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teamverband teamverbanden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

teamverband o [1]

  1. de samenhang die van een verzameling individuen een groep maakt
    • Er waren tal van projecten die we in teamverband moesten aanpakken. Marlies moest als coördinator mij aansturen. Zo kreeg ik af en toe instructies om iets aan te passen, maar dat deed ze steeds met zachte hand. De samenwerking was een bevestiging dat we ook professioneel elkaar goed konden aanvullen.[2] 
    • Voormalig schermkampioen Oscar Kardolus is in een ziekenhuis in Delft op 60-jarige leeftijd overleden. Kardolus was al enige tijd ernstig ziek. Hij werd in zijn actieve loopbaan negen keer Nederlands kampioen sabelschermen en veroverde in teamverband liefst achttien nationale titels.[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 21/SEPTEMBER/2017
  3. Tubantia 17-NOVEMBER-2017