• (IPA in voorbereiding)
  • ta·ro
enkelvoud meervoud
naamwoord taro taro's
verkleinwoord

taro

  1. (bloemplanten) Colocasia esculenta   een plant uit de aronskelkfamilie (Araceae  ). Het is een tot 2 m hoge overblijvende plant met een knolvormige, rechtopstaande wortelstok die aan de bovenzijde bedekt is met ringvormige bladlittekens. Meestal steken alleen de bladeren boven de grond of het water uit. De taro wordt gekweekt op drassige akkers. De soort komt wild of verwilderd voor in sloten en aan waterkanten


taro m

  1. (spreektaal) tarief, prijs
    «Dix euros, c’est le taro pour la place de ciné.»
    Tien euro, da's de prijs van een bioscoopkaartje. [1]