• tan·ta·li·se·ren

tantaliseren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tantaliseren
tantaliseerde
getantaliseerd
zwak -d volledig
  1. iemand kwellen door lust op te wekken die men niet bevredigt
54 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]