tandspiegel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tandspiegel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- tand·spie·gel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en spiegel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandspiegel | tandspiegels |
verkleinwoord | tandspiegeltje | tandspiegeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de tandspiegel m
- (medisch) (gereedschap) spiegeltje voor inspectie van het gebit en/of de mondholte
Gangbaarheid
- Het woord 'tandspiegel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.